Anders kijken naar ontwikkeling
Het basisonderwijs is iets bijzonders. Een kind wordt vanaf vierjarige leeftijd maar liefst acht jaar aan ons toevertrouwd. In die acht jaar richten we ons bij elk kind op drie overlappende domeinen: kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming (Biesta). Een eervolle klus die we na acht jaar doorgeven aan het voortgezet onderwijs. En een verantwoordelijke klus, ieder kind moet – ongeacht zijn of haar achtergrond, afkomst of de groep waarin hij of zij zich bevindt – een eerlijke kans krijgen om zich optimaal te ontwikkelen.
Een afrekencultuur
Door de zorgen over de kwaliteit van ons onderwijs zijn we in een cultuur van meten en vergelijken terechtgekomen die ons onderwijs beheerst. Een afrekencultuur. Een voorbeeld hiervan is de scholentest van RTL die jaarlijks wordt gepubliceerd. RTL vergelijkt in deze test de eindtoetsscores van alle scholen met elkaar. Om hier vervolgens een rapportcijfer aan te verbinden. Dergelijke vormen van vergelijkend meten leiden tot onwenselijke situaties. Scholen die kinderen niet meerekenen bij de eindtoetsscores, zodat ze alsnog de norm halen en in het ‘groen’ blijven. Dit vergelijkend meten voelt voor velen als oneerlijk, omdat het onvoldoende recht doet aan de inspanningen van scholen om leerlingen een stap verder te brengen in hun ontwikkeling. Daarnaast leidt het af van de belangrijkste doelstellingen van een instrument als de eindtoets. Ten eerste is de toets een hulpmiddel om vast te stellen welke type vervolgonderwijs het beste aansluit bij de leerling. Ten tweede geeft de eindtoets aan in welke mate de leerlingen de referentieniveaus voor taal en rekenen beheersen.
Dit vergelijkend meten is overigens heel gebruikelijk en we beginnen hier al heel vroeg mee. Denk maar aan de groeigrafiek van het consultatiebureau. Op deze grafiek kun je zien in welke mate een kind afwijkt van het gemiddelde. Als kinderen naar de basisschool gaan, zetten we die lijn gewoon door. Nu niet voor gewicht of lengte, maar voor kennis en vaardigheden zoals begrijpend lezen en rekenen.
Verwachtingen sturen het handelen
Tegenwoordig presenteren onze leerlingadministratie- en volgsystemen, volledig geautomatiseerd, kleurrijke overzichten die worden gebruikt om te kijken wie er in de klas aandacht nodig heeft. We kunnen in één oogopslag zien of een kind gemiddeld, bovengemiddeld of ondergemiddeld scoort.
Gelukkig zijn we sinds de komst van opbrengst- en handelingsgericht werken wel meer naar de onderwijsbehoeften van leerlingen gaan kijken. Een positieve ontwikkeling, omdat we meer naar de leerling als individu kijken.
Echter, op basis van het vergelijkend meten worden leerlingen ingedeeld in een specifieke niveaugroep. En juist deze indeling blijkt een groot effect te hebben op het geloof in eigen kunnen en de motivatie van leerlingen. Er bestaat namelijk een redelijke kans dat je als leerkracht, onbedoeld en onbewust, leerlingen op basis van het vergelijkend meten verbaal en non-verbaal anders behandelt. Rosenthal en Jacobsen deden hier jaren geleden al onderzoek naar en noemden dit het Pygmalion-eff ect. In ons onderwijs wordt in dit kader gesproken van de faal- of succescirkel.
Heb je met jouw collega’s weleens gesproken over het effect van E- of V-score op het geloof in eigen kunnen van een leerling? Of wat een dergelijke score zegt het over de leerdoelen die een leerling beheerst? Op veel scholen waar deze gesprekken gevoerd worden, ontstaat de behoefte om anders te kijken naar de ontwikkeling van hun leerlingen. Dit vraagt om een andere aanpak.
Een leergerichte aanpak
Scholen die op een andere manier kijken naar de ontwikkeling van hun leerlingen hanteren vaak een leergerichte aanpak. Bij deze aanpak staat de groei van de leerling ten opzichte van zichzelf centraal. Waar staat de leerling nu, op welke onderdelen kan de leerling groei doormaken en wat is de volgende stap in zijn of haar ontwikkeling? Bij een leergerichte aanpak draait het volgen van de ontwikkeling van de leerling om concrete leerdoelen en niet om prestatiedoelen zoals een B-score.
Het IEP Leerlingvolgsysteem (LVS) is gebaseerd op zo’n leergerichte aanpak. Het IEP LVS bestaat onder andere uit tussentoetsen waarmee de groei van de leerling op de vakgebieden taal en rekenen in kaart gebracht kan worden aan de hand van de referentieniveaus 1F, 2F en 1S (kwalificatie).
Het voordeel van het werken met de referentieniveaus is dat voor ieder referentieniveau concrete leerdoelen beschreven zijn. Deze leerdoelen hebben een directe relatie met de doelen in de dagelijkse reken- of taalles. Als uit een tussentoets blijkt dat een leerling al dan niet een bepaald referentieniveau heeft behaald, kan na een korte analyse een beredeneerde keuze gemaakt worden in het komende onderwijsaanbod.
Maar er is veel meer dan taal en rekenen
Naast de tussentoetsen voor taal en rekenen kunnen met het IEP LVS op een objectieve wijze andere eigenschappen (socialisatie en persoonsvorming) van de leerling in kaart gebracht worden.
Eigenschappen die belangrijk zijn in de ontwikkeling van iedere leerling zoals de sociaal-emotionele ontwikkeling, leeraanpak en creatief vermogen. Het IEP LVS is daarom uitgerust met ‘selfassessment’-instrumenten waarmee de leerling deze eigenschappen van zichzelf in kaart brengt en hiermee Inzicht krijgt in zijn Eigen Profiel (IEP).
Op veel scholen wordt inmiddels ervaren dat het IEP LVS recht doet aan de persoonlijke ontwikkeling van de leerling. En leerkrachten geven aan dat deze aanpak een positief effect heeft op de betrokkenheid, het eigenaarschap én de motivatie van leerlingen.
De toetsweken zijn weer begonnen, wil je weten hoe het anders kan? Lees dan meer over IEP-LVS.