TOA en de nieuwe rekeneisen: de eerste voorbeeldopgaven
In aanloop naar de lancering van de nieuwe rekentoetsen en -examens in TOA praten we je regelmatig bij over de ontwikkelingen, aan de hand van interviews met direct betrokken collega’s. Vandaag delen we onze eerste voorbeeldopgaven volgens de nieuwe rekeneisen. Ook vragen we rekenexpert Else Simons en toetsspecialist Maryse de Smet wat er allemaal komt kijken bij de totstandkoming van zo’n enorme hoeveelheid nieuwe opgaven, en hoe je die op een evenwichtige manier verwerkt tot toetsen en examens.
Even voor de beeldvorming. Over hoeveel nieuwe rekenopgaven hebben we het?
Maryse: “Zo rond de vijfhonderd opgaven. Elke opgave bestaat uit meerdere vragen; gemiddeld drie vragen per opgave.”
Waar haal je vijfhonderd nieuwe opgaven voor toetsen en examens vandaan? Waar begin je?
Else: “Bij de docenten. Voor dit project hebben we rekendocenten in het mbo geworven. Die werken in verschillende groepjes voor niveau 2, 3 en 4 – onafhankelijk van elkaar – aan het bedenken van geschikte situaties. Bij die situaties bedenken ze bovendien rekenvragen die relevant zijn voor de mbo-studenten en het juiste niveau hebben.”
Wanneer is een bepaalde situatie geschikt voor een opgave volgens de nieuwe rekeneisen?
Maryse: “Als een situatie past bij de belevingswereld van studenten. Daarom doen we ook een beroep op docenten uit het veld.” Else: “Zij hebben die studenten elke dag voor hun neus. Dus ze weten precies waar studenten mee bezig zijn. Een mobiele telefoon aanschaffen, een abonnement voor de sportschool afsluiten, laminaat leggen, vitamines kopen.”
Hoe verwerk je dat soort situaties vervolgens tot opgaven?
Else: “Door er relevante vragen bij te bedenken. Die vragen beoordelen we in de werkgroepjes met docenten ook weer op hun geschiktheid. Want een situatie kan op zich heel goed gevonden zijn, maar als die niet tot relevante vragen leidt, dan kun je er nog niks mee.”
Kun je een voorbeeld geven van zo’n situatie die wel tot de verbeelding spreekt, maar niet tot relevante vragen leidt?
Else: “Een docent kwam met het idee om de races van Max Verstappen als situatie te gebruiken. Dat is zeker dicht bij de belevingswereld van studenten, maar het lukte niet om er relevante vragen bij te bedenken. Want je kunt studenten wel vragen om te berekenen hoe lang hij over één rondje doet, maar dat is niet iets dat een student logischerwijs zelf zou uitrekenen. Dat staat tijdens zo’n race al in beeld. Daarnaast is zo’n situatie over een jaar of drie misschien minder actueel. Dus dan is het exit Max Verstappen.”
‘Beeldmateriaal is heel belangrijk, want we willen er geen begrijpend lezen van maken; we zoeken naar rijke situaties met zo min mogelijk taal.’
Maryse de Smet, toetsspecialist
Wat gebeurt er met de situaties en vragen die de schifting wel halen?
Else: “Die hele bak met ruw materiaal gaat naar de toetsspecialisten van Bureau ICE.” Maryse: “Vervolgens gaan onze toetsconstructeurs ermee aan de slag. Zij gaan de opgaven verder verfijnen. De context en vraagstelling zo kort en duidelijk mogelijk formuleren. Bedenken welk beeldmateriaal er nodig is. Dat is ook heel belangrijk, want we willen er geen begrijpend lezen van maken; we zoeken naar rijke situaties met zo min mogelijk taal. Als we een eerste versie klaar hebben, volgen er meerdere interne screeningsrondes. Met de feedback die daaruit komt, scherpen we de opgaven nog verder aan.”
Kun je iets vertellen over die screeningsrondes? Waar controleren jullie de opgaven en toetsen zoal op?
Maryse: “Er zijn in totaal vijf screeningsrondes. Tijdens de eerste screeningsronde bekijken de constructeurs het werk van elkaar en daarnaast kijkt er een toetsspecialist mee. Beiden beoordelen of de constructeur op de goede weg is, bijvoorbeeld of de vragen passen bij de doelgroep en of ze op het juiste niveau zijn. De constructeur past de opgaven vervolgens aan, zodat daarna een tweede toetsspecialist de opgaven van feedback kan voorzien. Deze screening is uitgebreider; zo wordt er bijvoorbeeld gekeken of het niveau van de verschillende opgaven vergelijkbaar is, maar ook of ze verschillende vaardigheden meten. Hierna worden de afbeeldingen ontwikkeld. De screening hiervan is best intensief, want het is zó belangrijk dat afbeeldingen functioneel zijn en aansluiten bij de opgave. Dan is er nog een taalkundige screening, waarbij een taalwetenschapper alle opgaves checkt. En tot slot is er een overall screening op toetsniveau, waarbij we controleren of de toets als geheel uitgebalanceerd en compleet is. Daarbij kijken we bijvoorbeeld ook of er niet alleen jongensnamen in voorkomen.”
En wanneer weet je of een toets voldoet? Hoe toets je de toets?
Maryse: “Aan de toetsmatrijs. Daarin staat per niveau beschreven hoe zaken als domeinen en thema’s in een toets moeten terugkomen. Voor een nulmeting op niveau 2 weet een toetsconstructeur bijvoorbeeld al hoeveel opgaven hij of zij moet maken voor het domein ‘verhoudingen herkennen en gebruiken’ binnen het thema vrije tijd. De toetsmatrijs is de basis voor de totstandkoming van een toets.”
Else: “Om ervoor te zorgen dat de toetsconstructeurs voldoende bruikbaar materiaal krijgen, houden we tijdens de sessies met docenten al de tel bij. Zo komen we tot een goede spreiding in domeinen en thema’s. En een goede spreiding tussen moeilijke en makkelijke vragen. Want voor elk niveau wil je vragen aan de bovenkant hebben, zodat goede rekenaars kunnen laten zien wat ze kunnen. Maar ook vragen aan de onderkant van een niveau, zodat je studenten niet ontmoedigt. Docenten hebben daar een heel goed gevoel voor.”
‘Als de toetsen recht doen aan het karakter van de nieuwe rekeneisen, helpen we daar het rekenonderwijs de goede kant mee op.’
Else Simons, rekenexpert
Is er tot slot nog iets dat jullie met de lezers van dit blog willen delen?
Else: “Ik ben erg enthousiast over de nieuwe rekeneisen, omdat die het vak relevanter maken door het dichter bij de belevingswereld van studenten te brengen. Daarmee gaan studenten rekenen zinniger vinden en veel meer leren. Daarom is het ook zo ongelooflijk belangrijk dat we goede nieuwe toetsen ontwikkelen. Bewust of onbewust stemmen docenten hun manier van lesgeven toch enigszins af op de toetsvragen die studenten krijgen. Dus als de toetsen recht doen aan het karakter van de nieuwe rekeneisen, helpen we daar in zekere zin ook het rekenonderwijs de goede kant mee op.”
De nieuwe rekeneisen in TOA: waar kunnen docenten op rekenen?
1. Evaluatieroute
2. Domeintoetsen
3. Tussenantwoorden
4. Alles binnen het vertrouwde TOA
5. Trainingen voor het beoordelen en interpreteren van resultaten
Volgende maand: rekendocenten aan het woord!
Voor de volgende aflevering in deze serie gaan we met rekendocenten in gesprek over de nieuwe rekeneisen. Nieuwsgierig? Meld je aan voor onze mailings, dan houden we je op de hoogte!